Limburg – Brabant en andere opmerkelijke vondsten in het kader van het onderzoek mbt de familie Arthijs Ospel.
Limburg – Brabant en andere opmerkelijke vondsten in het kader van het onderzoek mbt de familie Arthijs Ospel.
Henk Hermans Ospel
In het kader van het onderzoek naar de familie Aerthijs Ospel en hetgeen zij voor de oprichting van de parochie Ospel in 1864 hebben betekent heb ik veel archieven onderzoek verricht. Op 10 oktober 2017 heb ik in de Haazehoof te Ospel hierover een lezing verzorgd voor de Heemkundevereniging Nederweert. Daarbij kwamen ook een aantal zaken boven water die niet direct verband hielden met de familie maar toch vermeldenswaardig zijn.
Verschil Brabant en Limburg.
Geld. Limburg was van oudsher sterk gericht op Luik en Brussel. Vandaar dat hier nog heel lang werd gerekend en betaald met Belgische francs. Noord-Brabant was veel meer georiënteerd op Den Haag en Duitsland. Daar werd nog lang gerekend met de “gulden Kleefs”.
Oppervlakte. In Limburg werd lang als oppervlaktemaat de bunder (boonder) en vierel gebruikt. In Brabant sprak van “lopense” . 6 lopense was 1 hectare. Lopense was afgeleid van de oppervlakte die men met een zaaikorf vol ( met graan) kon bezaaien (kon belopen).
Tienden. Met de komst van Napoleon werd in Limburg, dat ingelijfd werd bij Frankrijk het recht van “Tienden” afgeschaft. Brabant bleef onder Hollands bewind en behield deze rechten die daar “klampen” werden genoemd. Deze klampen werden later door de rechthebbende (vaak gemeenten of adel) verkocht aan particulieren. De naam klamp is ontstaan doordat vaak een aantal “rechten van tienden” bij elkaar als een geheel werden verkocht. Dus aan elkaar geklampt.
Naamgeving. In Limburg werd in 1796 de Burgerlijke Stand ingevoerd en vanaf dat tijdstip had iedereen een naam die vaststond en niet meer veranderlijk was. In Noord-Brabant is deze pas in 1811 ingevoerd. Daarbij kwam dat in Noord-Brabant nog geruime tijd daarna de naamvoering niet eenduidig was en voor dezelfde persoon kon wisselen. Zo was de naam van de vader van Joanna Janse afkomstig van Pieter Jan Lambers en dat werd later Pieter Janssen. Echter in 1824 werd hij in een akte (Memorie van Successie) nog Lammers genoemd.
Grond langs de rivier de Aa. In het onderzoek naar het vermogen van de familie Aerthijs kwam ik tegen dat de familie via moeder Joanna Janse uit de Neerkant een aandeel in grond had in Aarle Rixtel. Aanvankelijk dacht ik dat Joanna Janse afkomstig was van Aarle Rixtel en daarom daar eigendom had. Echter in Deurne was er gebrek aan grond voor grasland. Daarom kochten boeren tbv gras en hooiwinning gronden langs de rivier de Aa. Zo had de familie Jansen samen met Hendriks uit Deurne 3.23 ha grond langs de Aa en Aarle Rixtel. Deze grond lag ten zuid oosten van de watermolen (perceel no 373). We moeten wel bedenken dat deze grond op ongeveer 25 km afstand lag van de Neerkant. En dit over zandwegen en in het beste geval transport met paard en kar.
Veerpont Roermond en het overlijden van Joseph van den Heuvel.
Een zus van Joanna Aerthijs-Jansse, welke dus afkomstig was van de Neerkant, was in 1825 gehuwd met Joseph van den Heuvel. Op het moment van huwen was Joseph 33 jaar en zijn vrouw Maria 46 jaar ( dus aannemelijk dat het huwelijk kinderloos is gebleven). Joseph woonde bij de familie Jansen op de Neerkant en was koopman van beroep. Via de website WieWasWie kwam ik er achter dat Joseph van de Heuvel op 6 mei 1837 was overleden in Roermond. Echter in Roermond is er rond die datum geen overlijdensakte te vinden. Later bleek deze ingeboekt op 29 mei 1837 dus ruim 3 weken later en in de akte staat “verdronken in de rivier de Maas tegenover de overvaart van het veerpont” . Wat was het geval. Volgens Wikipedia; “rampen in Nederland” is op 6 mei 1837 het veer te Roermond omgeslagen. Er waren 17 passagiers waarvan er 6 verdronken. Naast Joseph van de Heuvel staan er nog 5 personen ingeschreven als overleden op hetzelfde tijdstip bij het veerpont aan de Maas ( dus aan de kant van Haelen-Buggenum). Het is Egidius Gansen 50 jr blauwverver Heythuysen, Seger Vanderschoor 64 jr pachter uit Baexem, Theodorus Geenen 50 jr landbouwer te Heythuysen, Jacobus Smeets 57 jr koopman en raadslid te Heaelen en Hendrik Kwikken ( Quicken) 35 jr smid en raadslid uit Haelen. Van de Heuvel, Geenen, Smeets en Kwikken (Quicken) hebben dezelfde aangevers en zijn ook koopman. Mogelijk waren ze op weg naar Roermond om daar zaken te gaan doen bij Baudrihay.
Hoe zou het gegaan kunnen zijn. Joseph is handelaar en gaat regelmatig naar Roermond waar hij handel drijft. Op zaterdag 6 mei 1837 gaat hij weer naar Roermond. Via Meijel, Heyhuysen gaat hij naar Horn en de Weerd, waar het pont naar Roermond ligt. Daar staat hij s`morgens om 11.00 uur met o.a.
Egidus Gansen 50 jr blauwverver en koopman uit Heyhuysen en Seger Vanderschoor 64 jr pachter uit Heyhuysen en Theodorus Geenen, Jacobus Smeets en Hendrik Quicken beide uit Haelen. Mogelijk is bij het oprijden het veer gekanteld en zijn er 6 personen te water geraakt en verdronken. De aangifte in Roermond van het overlijden van Ganse en van der Schoor gebeurd nog dezelfde dag om 4.00 uur. Van de overige 4 gebeurd dit op 29 mei dus 23 dagen later en alle door dezelfde vrienden. Hieruit kunnen we opmaken in welke kringen zij verkeerde. Na het overlijden is het lijk van Joseph natuurlijk naar Neerkant vervoerd waar het in Deurne is begraven. Waarschijnlijk heeft de familie in Deurne aangifte van overlijden willen doen en daar is hun verteld dat dit in de plaats van overlijden dient te gebeuren, dus Roermond. Mogelijk hebben ze toen ( per brief of ander sinds) vrienden, kennissen uit de Roermond gevraagd deze aangifte te doen. Hieruit kunnen we opmaken welke vrienden Joseph had. Het betreft Jean Lodewijk Baudrihaye uit Roermond ( schepen van Roermond, blauwverver en koopman) en Ernest Stoffels wonende op hoeve De Donk in de Weerd en ook koopman. Joseph had dus kennissen of compagnons in de gegoede kringen van Roermond. Ook waren de andere overledenen waarschijnlijk zakenpartners.
Magnee te Horn en de papierfabriek te Roermond.
Leon Magnee te Horn was de bewoner van het kasteel te Horn en hij leende op 4-2-1875 fl 30.000 van de familie Aerthijs. Leon Magnee was o.a. firmant bij de Roermondse papierfabriek Burghoff-Magnee. In 1869 is hij als firmant uitgetreden en vanaf 1870 kampte de fabriek met afzetproblemen. In 1882 gaat de fabriek failliet. In 1883 wordt de hypotheek die de fam Aerthijs had op onroerende goederen van Magnee doorgehaald. Voor zover na te gaan heeft de familie Aerthijs haar geld teruggekregen. Of Magnee schade heeft geleden bij het faillissement is niet bekent.
Woltersbank te Venlo
In 1876 leent de fam Aerthijs fl 6000 aan deze bank en in 1879 nog eens fl 2000. Dit lijkt op het eerste gezicht een veilige belegging. Echter deze bank heeft fl 400.000 geleend aan de papierfabriek Burghoff-Magnee te Roermond. Als deze papierfabriek failliet gaat sleept ze de bank Wolters mee in haar faillissement. Daarmee heeft de fam Aerthijs zeer waarschijnlijk ook haar uitgeleend bedrag ad fl 8000,- verloren. Immers in 1981 was de lening er nog.
Molen St Joseph Kreijel.
In 1840 bouwt Jan Mathijs Bruekers een molen in het gehucht Kreijel. In 1851 nemen 18 boeren een aandeel in de molen . Samen met Bruekers ieder 1/19 deel. Ook de fam Aerthijs neemt een aandeel voor fl 294. Op dat moment wordt de molen ook wel de “boerenmolen” genaamd omdat boeren de eigenaar zijn en niet de molenaar. In 1866 verkopen de boeren hun aandeel aan Mathijs Geussens en ieder ontvangt fl 343 voor zijn aandeel. Later wordt de molen ook wel de “Broensmolen” genoemd en uiteindelijk krijgt ze haar definitieve naam molen “de St Joseph”. In 1866 worden ze mede eigenaar van een andere molen. De standaardmolen van Meijel wordt gekocht waarvan Willem Goossens 1/3 eigenaar wordt en Willem Venmans voor 1/3 en de familie Aerthijs voor 1/3. Dit laatste aandeel komt via vererving terecht bij Jan Truijen. In 1878 wordt deze molen verkocht aan Pennings te Kessel die haar verplaatst naar Kessel. Links de standaardmolen.
In 1890 koopt Jan Truijen nog de molen aan de Molenstraat te Meijel die hij in 1916 weer verkoopt aan Jan Derckx en daarna ook de “Derckxmolen” genoemd wordt.
Faillissement notaris Le Brun Nederweert
Personen en families die geld uitleende deden dat meestal via notarissen die als een soort tussenpersoon functioneerden. Zij verdiende dan weer aan de akten. Er waren ook notarissen die zelf het geld leende en dit vervolgens (tegen een hogere rente) uitleende. Zij waren de voorlopers van de banken. Een van deze notarissen was Le Brun te Nederweert.
Hij was van 1866 tot 1892 notaris te Nederweert en pakte de zaken groots aan. In 1871 bouwde hij een statig pand met dito koetshuis in de Kerkstraat te Nederweert. In 1870 leende hij fl 26.900 van de fam Aerthijs en in 1874 nog eens fl 1800. Hij ging in 1894 failliet. Vanwege zijn groteske levensstijl en het feit dat hij ook risico liep door voor bank te spelen.
De lening van fl 26.900 was in ieder geval afgelost. Waarschijnlijk de lening van fl 1800 ook. Opmerkelijk is dat de leningen bij de notaris Le Brun liepen op basis van een onderhandse akte ( dus bij een notaris).
Onderhandse akten.
Door de familie Aerthijs zijn veel leningen verstrekt. Voor zover bekent grotere en kleinere leningen. Bij de boedelscheiding in 1881 waren er 53 leningen waarvan 19 op basis van een notariële akte en 34 op basis van een onderhandse akte. Aanvankelijk, vrijwel allemaal relatief kleinere leningen, werden verstrekt op basis van een akte bij een notaris met hypotheek. Later werden zelfs grote bedragen verstrekt op basis van een onderhandse lening (dus zonder tussenkomst van een notaris en zonder hypotheek). Dit is opmerkelijk omdat dit veel minder zekerheid gaf. Mogelijk heeft men de kosten van de akte afgewogen tegen het risico en besloten verder geen notariskosten te maken. Opmerkelijk is de hiervoor aangehaalde lening aan notaris Le Brun op basis van een onderhandse lening. Dus hieraan waren geen extra kosten verbonden.